Indiaanse parabel

Op een avond vertelt een oude Cherokee-indiaan aan zijn kleinzoon bij het vuur over de innerlijke strijd die bij mensen van binnen gaande is… Hij zegt: ‘Mijn zoon, deze strijd is eigenlijk een strijd tussen twee wolven die binnenin ons allemaal wonen. De ene wolf is slecht, kwaad, jaloers, afgunstig en bezorgd. Hij is hebzuchtig, arrogant en heeft zelfmedelijden. Ook is hij wrevelig, heeft valse trots, voelt zich superieur en inferieur tegelijk, liegt en heeft een groot ego. De andere wolf is goedaardig en welwillend. Hij straalt vrede, liefde, hoop, nederigheid en zachtaardigheid uit. En hij is ook vriendelijk, behulpzaam, gevoelig, genereus, rechtschapen en vol medeleven’. De kleinzoon van de Cherokee zit een minuutje voor zich uit in het vuur te staren en na te denken over de woorden van zijn opa. Dan kijkt hij zijn opa aan en zegt: ‘En wie wint er, opa?’ Waarop de oude Indiaan antwoordt: ‘De wolf die jij het beste voedt, jongen.’

Parabel van de geit

Ook een doordenkertje, deze parabel. Over framing gesproken!

Er was eens een arme man die leefde met zijn vrouw, hun zeven kinderen en een oude tante in een klein, bouwvallig huisje met één kamer.

Op een dag verdroeg de man het niet langer: iedereen zat elkaar in de weg. Hij klaagde steen en been, tot zijn vrouw zei: ‘Ga naar de rabbi en vraag hem om advies.’ De man ging.

De rabbi ontving hem hartelijk en vroeg wat eraan scheelde. ‘Och’, zei de man, ‘het is vreselijk. De kinderen zijn gezond, we hebben genoeg soep en matzeballen voor iedereen, maar ons huis! Het is veel te klein. Ik heb geen geld om groter te wonen, maar het is geen doen meer. We beginnen zelfs ruzie te maken. Wat moet ik doen?’

De rabbi dacht even na en zei toen: ‘Ik heb een oplossing. Maar voordat ik hem vertel, moet je me beloven dat je mijn raad zult opvolgen, hoe vreemd hij je ook in de oren klinkt.’ Dat beloofde de man.

‘Je bezit toch een geit?’, vroeg de rabbi. ‘Jazeker’, zei de man, ‘en kippen.’

‘Uitstekend’, sprak de rabbi. ‘Ga dan en neem je kippen en geit bij je in huis.’ De man was verbluft. Oók de dieren nog in huis? Hoe kon dat een oplossing zijn? Maar hij had de rabbi beloofd zijn raad op te volgen, dus sjokte de man terug en nam de dieren bij zich in huis.

Een week ging voorbij. Toen liep de arme man terug naar de rabbi. ‘Wat heeft u me aangedaan?’ riep hij uit. ‘Overal in huis zijn dieren, ik word mesjogge van het kabaal en de rotzooi. Rabbi, help me!’

‘Goed’, zei de rabbi, ‘Ga dan nu en breng je dieren terug naar buiten.’ De man ging en bracht de dieren weer naar buiten.

De volgende dag sprak de rabbi de man aan na het ochtendgebed: ‘Hoe staat het leven?’ De man straalde: ‘Het is geweldig! Ons huis lijkt wel een paleis. Het leven is heerlijk, iedereen is tevreden. En wat is het stil in huis!’